Martin Visser

Martin Visser (1922-2009) meubelontwerper, kunstverzamelaar. Visser was de zoon van een aannemer en werd geboren in Papendrecht. Zijn vader, een religieus man, interesseerde zich voor kunst en kocht meubels van Berlage. Omdat Visser een lastig kind was, ging hij naar Den Haag om daar naar school te gaan (HBS en MTS bouwkunde). In die stad begon hij zich intensief voor de beeldende kunst te interesseren. Na de oorlog en zijn huwelijk met Mia van der Hoek maakte hij enkele vurenhouten meubelen die door de Bijenkorf werden gekocht. Van 1947 tot 1955 was Visser werkzaam voor dit warenhuis als verkoper en chef inkoop meubelen. Hij werkte daar samen met Benno Premsela, initieerde de exposities Ons Huis Ons Thuis en hing het werk op van Cobrakunstenaars dat hij was gaan verzamelen. Daarna vertrok Visser naar meubelfabriek ’t Spectrum in Bergeyk waar hij ging ontwerpen en ook anderen uitnodigde aan de collectie bij te dragen zoals Benno Premsela, Hein Stolle en Friso Kramer. De hier ontstane stoel SZ05 en de slaapbank BR02 uit 1958 werden klassiekers. Maar volgens hem beschikte ’t Spectrum niet over vakmensen en bracht het bedrijf de meubels slecht naar buiten.
In 1974 ging ‘t Spectrum failliet en Visser, die intussen grote activiteit als kunstverzamelaar had ontplooid, wijdde zich geheel aan de beeldende kunst. Tussen 1978 en 1983 was hij conservator moderne kunst in Museum Boijmans Van Beuningen. Rond 1985 begon hij opnieuw meubels te maken samen met zijn tweede echtgenote Joke van der Heyden, experimentele ontwerpen van hout en metaal, kleine series en unica. In 1989 ontving Visser de Theo Limpergprijs en in 1998 de Oeuvreprijs van het Fonds BKVB.


Deze biografie is afkomstig uit het boek ‘Visies op vormgeving, het Nederlandse ontwerpen in teksten deel 2: 1940-2000’ (2008) van Frederike Huygen. Voor deze biografie is gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
– cat. ‘Martin Visser verzameld werk’, Utrecht (Centraal Museum) 1991
– Huygen, F.  ‘Martin Visser. Oeuvreprijs 1998 stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst’, Amsterdam 1998