Instituut voor Industriële Vormgeving – IIV

Instituut voor Industriële Vormgeving, IIV (1950-1976). Opgericht als stichting door K. Sanders en drie werkgeversorganisaties om ‘goede vormgeving van industriële producten in Nederland te bevorderen’, naar voorbeeld van het Britse Council of Industrial Design en met steun van de overheid. Ook oriënteerde men zich op de ontwikkelingen in Amerika. Voorzitter was Ir. H.I. Keus (directeur Heemaf) en naast Sanders werkte er A.P. Bruigom.
In het kader van de industrialisatiepolitiek en de exportbevordering ging het om het verhogen van de kwaliteit van het Nederlandse product. Daartoe propageerde het IIV het inschakelen van ontwerpers bij de industrie. Bedrijven sloten zich aan en het instituut bemiddelde bij de keuze voor een ontwerper en bracht adviezen uit (‘consultancy’). In 1953 opende het IIV een toonzaal en verbreedde het zijn bestuur (onder leiding van W. van Osselen, directeur Gispen) met vertegenwoordigers van consumentenorganisaties, handel en onderwijs. Er waren toen circa 140 aangeslotenen. In 1960 had het IIV 226 aangesloten leden en bemiddelde het in 70 gevallen, meest kleine en middelgrote bedrijven.
Het IIV werd voornamelijk gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken dat ervan uitging dat het instituut zichzelf op den duur zou kunnen bedruipen. In de jaren vijftig verlaagde EZ echter enkele malen de subsidie en ontstond er discussie omdat zij niet geporteerd was van idealisme, smaakverheffing of esthetiek. Het instituut verbreedde in 1960 haar opzet en stelde een overkoepelende Raad voor Industriële Vormgeving in waarin dertig personen uit de industrie, de handel, het onderwijs, de consumentenorganisaties en de ontwerpwereld zitting hadden. Ze bepaalde het beleid, uit te voeren door het IIV en een Centrum voor Industriële Vormgeving. De komende euromarkt was voor EZ een argument om de nieuwe opzet te steunen.
Het Centrum opende in 1962 in de Beurs van Berlage, liet door het IIV goedgekeurde voorbeelden van industriële vormgeving zien en organiseerde exposities die zowel gericht waren op de consument als op de industrie. Industriëlen betaalden een bijdrage. De keuringen leidden echter tot veel discussie en irritatie in de jaren zestig en het centrum leed financiële tekorten.
Op het ministerie heerste twijfels aan het verlengen van de subsidie en stond het instituut ter discussie. Het IIV stelde een ‘industrial officer’ aan (Jan Balkema) die voortaan verantwoordelijk was voor de contacten tussen industrieën en ontwerpers en daarin succesvol opereerde. Als gevolg van de bestaansonzekerheid en het wisselende beleid van EZ werd het Centrum gesloten per 1969 en ontwikkelde het IIV nieuw beleid. Rond 1970 legde het instituut het accent op educatie en informatie en op industriële vormgeving als maatschappelijk en cultureel verschijnsel. Daarnaast werkte het aan meer gerichte programma’s door middel van lezingen en studiedagen. Nico Verhoeven, waarnemend directeur, vatte in 1970 de problemen samen: ‘… de overheid die ’n laatste kans gaf waarbij de industrie het af liet weten. De Gemeentelijke diensten van Amsterdam die IIV als wanbetalers zagen en het Gemeentebestuur dat het bestuur wantrouwde als “onzakelijke dilettanten”; de industriële ontwerpers die ons beschouwden als paternalistische bedillers over hun belangen; en het bedrijfsleven dat ons als weltfremde estheten beschouwde.’ Ook intern leidde de nieuwe koers tot veel meningsverschillen. Economische Zaken zette de steun in 1975 stop en het IIV was daarmee ter ziele.


Deze biografie is afkomstig uit het boek ‘Visies op vormgeving, het Nederlandse ontwerpen in teksten deel 2: 1940-2000’ (2008) van Frederike Huygen. Voor deze biografie is gebruik gemaakt van de volgende bron:
– cat. ‘Holland in vorm 1945-1987’, Den Haag 1987.